Voor ons Floerke  
   

Op een middag in hartje winter, zag ik jou voor het eerst. Klein en ineengedoken zat je stil in een metalen emmer, die normaal dienst doet als vuilnisbak op het studentenkot. Ze hadden jou een stukje appel gegeven maar jij zag dat vreemde ding niet zitten." We zagen haar op straat en ze beefde van de kou"; werd ons verteld en wat zou volgen was helemaal nog niet zeker. Na de stenen in de Brusselsestraat, de emmer van het kot en een doos onderweg naar je nieuwe thuis belandde je de tweede dag in een veel te kleine kooi, die gelukkig na een weekje in het asiel een andere bestemming vond als tijdelijke opvang voor katten en andere kleine dieren. Jij mocht slapen en eten in een opvallend mooie en ruime binnenkooi, die later alleen nog diende als reiskoffer naar het dierenziekenhuis en als ziekenboeg .

Maar één ding was zeker en is nooit meer veranderd, je werd ons mooie nijntje en daar hoorde je huisje bij en de ontelbare keren dat ik je plasjes met azijnwater wegveegde na en voor de ronde met bezem en blik. Ondertussen las ik mijn eerste konijnenboekje om je wat beter te begrijpen. Op de derde bladzijde van het hoofdstukje; ontwikkeling van de jongen, zag ik wonderwel veel overeenkomsten met je onophoudelijke drang om strooi en haartjes te verzamelen en het voedstertje dat een nest maakt voor haar jongen. Maar wie verwacht na 32 dagen nog een worp van zes kleine nijntjes. Ongelooflijk maar waar en als bij wonder een geschenk uit de hemel. In de eerste drie weken en de week voor de worp was je een voorbeeld van zindelijkheid om daarna tot mijn ontzetting weer het hele terrein te bedekken met jouw parfum. En buiten regende het onophoudelijk en 's nachts vroor het terwijl de jonge scheuten van de perenboom ondersneeuwden op de dag dat we de herrijzenis vierden in de kerken. Dit was geen weer om de deur uit te gaan en zeker niet voor een zogend moederke met zes kleine hummeltjes. Dat bleef zo tot de zon de koude overwon en je buitenverblijfje ruim genoeg was om de kring in twee te delen. Niemand had op dat moment een vermoeden van de verrassingen die zouden volgen door je vernuftige pogingen om een weg te graven voorbij het gaas. Jij, Floerke verlangde naar de weidse velden en akkers en wie weet was dit een vage herinnering aan een kort verleden. En ik zag de grote kater aan de overkant die weer een duif had gevild met pluimen en al en in gedachten jou met pels en al. Dat was het dan voor de korte tijd dat we elkaar kenden maar je weet dat in de kering altijd een schaduw schuilt. Ik denk dan vooral aan de tijd dat je bintjes naar hun plaats zochten in het nest. Tot vervelens toe drukten ze jou tegen de grond en beten ze in je nekvel om na een tijd lelijke littekens achter te laten. En weet je nog Floerke de angst in de droevige ogen van ons Prinske. Ik vergeet nooit meer zijn schreeuw,de doodskreet, die dinsdagmorgen in juli. De Witte greep hem vast tussen zijn meedogenloze tanden.en in geen tijd begon er een gevecht op leven en dood. Veel tijd was er niet meer over of je Prinske had het begeven onder de kracht van de titaan. Op dat moment drong tot me door wat jij al eeuwen leefde en kende als het recht van de sterkste. Toch was het voor jou ook even schrikken toen de twee in elkaars weke vlees vlogen. Ik zag je wegkruipen, ver weg in een verloren hoek, ver weg van de strijd om het water en het hooi en het land.

Wij mochten dan maar heel even deel zijn van jouw leven maar nooit zal ik de sprong vergeten die je maakte na je moeizame worp in het stro, de momenten dat we door het huis slopen toen je de jongen zoogde in de late avond en op einde van de weg een Floerke, dat in de zandgrond veranderde in une fille sauvage met een snuit, zwart als roet door de droge zandgrond waarin je nu je laatste plekje hebt gekregen.

Carina

 

 terug