Bij de dood van Elsje

 

 
   
Voorjaar 1996

 

“Dag vriendje”, zei het meisje van de dierenwinkel toen Elsje in een grote kartonnen doos met ons meeging. Haar stem klonk bewogen. Voor haar honderd andere konijnen, maar ze zou haar missen. Elsje was toen al een heel bijzonder konijn. Springerig, zelfverzekerd, beetje wild en, bovenal, zeer nadrukkelijk aanwezig. Schattig was zij ook, met haar pluimstaartje, haar babyvoetjes, haar parmantige oortjes. Lieve, felle ogen, die alles volgden. Ogen als kooltjes.

 
Een aaibaar dier was zij niet. Een betrouwbaar dier ook niet. Menige argeloze bezoeker kon nog net op tijd de hand wegtrekken. Elsje zette angst om in agressie. Dat was haar kracht. Zij bepaalde wanneer er geknuffeld werd en liet zich niet op schoot zetten. Als een katapult schoot zij dan weg, om in een boog op een stoelleuning te landen. Verdiept in krant of tv, met Elsje op de leuning naast je, kon je plotseling een pootje op de schouder voelen. Elsje in een aanhankelijke bui. Dan likte ze je handen en je gezicht totdat je glom. Dit deed zij ook bij dieren. Cavia Noortje, met wie zij een tijdje het hok deelde, deed geen oog dicht onder Elsje’s liefdesbetuigingen. Haar oortjes werden zo intensief gelikt, dat zij in stukjes spek veranderden. Voor Elsje betekende dit dat zij werd veroordeeld tot eenzaam isolement.
Soms werd je knettergek van Els, of Pels, zoals wij haar meestal noemden, met een verwijzing naar haar fluweelzachte zwarte kattenvacht. Wekenlang was elke morgen de vloer bezaaid met krantenknipsels, afkomstig uit het hok van (P)Els. Schijnzwanger. Met een aan krankzinnigheid grenzende gedrevenheid scheurde zij kranten, waarmee zij nesten bouwde voor kindertjes die nooit zouden komen. Elsje was onvruchtbaar. Drie keer hebben wij geprobeerd haar te laten dekken. Voor haar betekende dit gestresste autoritten naar de kinderboerderij en leuke momenten met viriele bruine konijnenmannetjes, die geen nageslacht opleverden. Haar baarmoeder was niet in orde, volgens de dierenarts. En Elsje scheurde en bouwde voort. Vaak was zij op haar manier best wel gelukkig. Met onstuitbare levenslust huppelde zij door de kamer van ons kleine huis, over meubels die in de loop der jaren door de kinderen volkomen waren afgeragd. Boeken waren niet veilig voor haar. Zij was vooral gek op oude vooroorlogse drukken, met van die harde, kartonnen kaften. Het boekwerk ‘Er is geen gerechtigheid’, waarin Jozef Stoppelman de teloorgang beschrijft van een arme, tuberculeuze familie, is door Elsje volledig opgevreten. Geen gerechtigheid voor Stoppelman.

Eind vorig jaar verhuisden wij van onze krappe huurwoning in Middelland naar een riante, ruime kadewoning in de Kop van Zuid. Iedereen blij, maar Elsje? De eerste dag durfde zij haar reismandje nauwelijks uit te komen. Later ging het beter, maar die tierige, onbevangen Pels bestond niet meer. Een beetje een zorgelijke oudere dame werd zij, al hing zij voor een lekker blaadje witlof nog wel in de hekken, als een voetbalhooligan bij een onterechte penalty. Toen zij dit op de ochtend van donderdag 15 maart ’01 niet meer deed, vermoedden wij nog niets. Els had wel vaker kuren. Maar toen wij haar wilden laten lopen zat ze als een zielig bolletje wol in een berg onaangeroerde witlofbladeren. Uit haar buikje kwamen onheilspellende geluiden. Hoog, hard, borrelend.

Zonder Elsje keerden man en zoon terug van de dierenarts. Dood? Nee, in observatie. Er werden foto’s gemaakt. Ze kreeg een sonde om overtollig gas uit haar buik te laten lopen. Het leek zowaar effect te sorteren. Zaterdag mocht zij mee naar huis, een stuk levendiger. Ze wilde zelfs weer wat eten. Maar of ze het écht zou redden? Elsje had trommelzucht. De term wekt associaties met die bevlogen straatmuzikant die boven de trappen van de Koopgoot dagelijks zijn bongo’s afrost. Allang wisten wij dat trommelzucht onder konijnen volksvijand nummer één is. Dit wilden wij ons beestje besparen en daarom hanteerden wij een strak schema van verantwoorde voeding. Stress kan ook een oorzaak zijn, maar dat hadden we niet in de hand. Of toch wel? Stond haar hok wel goed? Hoe moesten wij herhaling voorkomen?
Het viel niet te voorkomen. In een zacht bedje van hooi is onze lieve (P)Els zachtjes heengegaan. De overschakeling van het oude naar het nieuwe huis heeft zij niet kunnen maken.
Dinsdag hebben wij haar begraven in de vlakte van aarde die onze tuin nog steeds is. Op haar graf gaan wij vergeet-mij-nietjes planten.
De plek onder de trap is onwezenlijk leeg. Als wij langslopen, denken wij dat zij op zal rijzen, bedelend om een witlofje. Nog elke avond ben ik geneigd om ‘welterusten Pels’ te roepen, nadat ik het alarm heb aangezet. Nooit meer die likkende snuit, nooit meer het onwillige gegrom, nooit meer dat trillende neusje.
Dag Pels, dag lieve meid.
Dag vriendje.

Ineke, Rien, Charlotte en Daan
Rotterdam, voorjaar 2001
 
 terug